Laten we vooraan beginnen met de basiskennis die benodigd is voor het maken van een videoproject. Dit klinkt namelijk makkelijk maar dat is het zeker niet.
Allereerst wordt er veel beeldmateriaal verzameld. Dan gaat er een editor aan de slag. Hij beslist welke shots hij gaat gebruiken en welke niet. Het is niet ongebruikelijk dat sommige video’s niet gebruikt worden, ook al heeft het veel tijd gekost om deze te maken. Als het niet bij de volledige film past, wordt hij gewoon verwijderd. Deze video’s vormen dan de ruwe montage. Na deze selectie gaat hij aan de slag met de daadwerkelijke montage. Dan worden alle zogenaamde clips achter elkaar gezet met een montageprogramma.
Uiteindelijk ligt er dan een eerste versie. Mochten er speciale effecten, teksten of animaties aan te pas komen dan worden deze nu toegevoegd. Als de eerste versie klaar is en zowel de editor als de regisseur tevreden zijn, is het tijd om te ‘renderen’.
Om het videoproject tot een logisch geheel te maken dat op elk device afgespeeld kan worden moet het aan elkaar geplakt worden tot een daadwerkelijk bestand. Dit gebeurt beeld voor beeld. Dit doe je door de computer opdrachten te geven:
- Dit is shot #1. Ik wil 30 sec. van dit shot op plek één hebben staan
- Dit is shot #2. Ik wil deze 5 sec. na shot 1 laten zien
- En ga zo verder…
De computer zet shot #1 dan op A en na 30 seconden is shot #2 zichtbaar. Verder niets. Je kunt je voorstellen dat bij een film heel veel losse fragmenten gebruikt worden. Nu begrijp je vast ook waarom er voor een animatiefilmpje maken of een soepele weergave van je videoproject veel kennis én tijd benodigd is. Want dit renderproces herhaalt zich meerdere keren bij het maken van zo’n animatie. Als er achteraf aanpassingen moeten worden gedaan dan wordt het hele project nogmaals uitgerenderd.